De leerlingen leren wiskundetaal gebruiken.
23
De leerlingen leren praktische en formele reken-wiskundige problemen op te lossen en redeneringen helder weer te geven.
24
De leerlingen leren aanpakken bij het oplossen van reken-wiskundeproblemen te onderbouwen en leren oplossingen te beoordelen.
25
De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, kommagetallen, breuken, procenten en verhoudingen op hoofdlijnen te doorzien en er in praktische situaties mee te rekenen.
26
De leerlingen leren de basisbewerkingen met gehele getallen in elk geval tot 100 snel uit het hoofd uitvoeren, waarbij optellen en aftrekken tot 20 en de tafels van buiten gekend zijn.
27
De leerlingen leren schattend tellen en rekenen.
28
De leerlingen leren handig optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
29
De leerlingen leren schriftelijk optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen volgens meer of minder verkorte standaardprocedures.
30
De leerlingen leren de rekenmachine met inzicht te gebruiken.
31
De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen op te lossen.
32